Loonbelasting.
Overgang naar Witteveenkader. Modelpensioenregelingen
Belastingdienst/Centrum voor
proces- en productontwikkeling, domein belastingen op arbeid en vermogen
Besluit van 11 juni 2003, nr.
CPP2003/1500M
De directeur-generaal
Belastingdienst heeft namens de staatssecretaris van Financiën het volgende
besloten.
Inleiding
Vanaf 1 juni 1999 zijn nieuwe
wettelijke regels van kracht geworden voor pensioenregelingen. Op grond van
artikel 38b van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) dienen alle op dat
moment bestaande pensioenregelingen uiterlijk op 1 juni 2004 te voldoen
aan de bepalingen van Hoofdstuk IIB en artikel 38a van de Wet LB (ook wel
aangeduid als het “Witteveenkader”). De afgelopen jaren zijn reeds veel
pensioenregelingen al dan niet na overleg met de Belastingdienst in
overeenstemming gebracht met die bepalingen. Ook heeft de Belastingdienst
inmiddels al veel beschikkingen als bedoeld in artikel 19c van de Wet LB
afgegeven. In deze beschikkingen beslist de inspecteur op verzoek van de
inhoudingsplichtige of een regeling een pensioenregeling is in de zin van de
artikelen 18a tot en met 18h van de Wet LB. Naar verwachting is een groot
aantal regelingen evenwel nog niet aangepast. In situaties waarin
inhoudingsplichtigen zekerheid wensen of de op 1 juni 1999 bestaande
pensioenregeling voldoet aan het Wittteveenkader is het van belang dat zij
verzoeken om een beschikking tijdig en ruim vóór 1 juni 2004 inzenden aan
de bevoegde inspecteur. Daarbij is het van belang dat in voorkomende gevallen
niet alleen de volledige pensioenregeling zelf (inclusief bijspaarmodules en
excedentregelingen) maar ook de daaraan gekoppelde verzekeringsovereenkomst
wordt overgelegd. In dit verband wijs ik er op dat het ook mogelijk is nu reeds
een nieuwe regeling voor te leggen met als ingangsdatum 1 juni 2004.
De inhoud van dit besluit is
afgestemd met het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Gelet op
artikel 6, derde lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering geldt dit
besluit ook voor de premieheffing werknemersverzekeringen.
Modelregelingen van advieskantoren
Indien een pensioen- of
belastingadvieskantoor voornemens is een standaardpensioenregeling te gaan
hanteren voor een groot aantal van zijn klanten kan deze modelregeling ter
goedkeuring worden voorgelegd aan het Centraal Aanspreekpunt Pensioenen (CAP).
Ik verwijs naar het besluit van 13 april 2001 nr. CPP2001/872M. Na
goedkeuring door het CAP wordt de Belastingdienst ingelicht zodat de inspecteur
ingezonden regelingen die gelijk zijn aan de goedgekeurde modelregeling snel
kan afhandelen.
Modellen van de Belastingdienst voor pensioenen in eigen beheer
Een groot deel van de door de
Belastingdienst te beoordelen regelingen betreft pensioenrechten die door een
besloten vennootschap (BV) worden toegekend aan een
directeur-grootaandeelhouder (digra). De BV houdt de pensioenvoorziening
doorgaans in eigen beheer. Vanuit de praktijk komen er regelmatig verzoeken om
voor deze groep modelregelingen van de Belastingdienst zelf te publiceren. Ik
heb besloten aan deze verzoeken tegemoet te komen.
Toelichting
De Kennisgroep Pensioenen
Loonbelasting heeft vier verschillende modellen ontwikkeld. Deze modellen zijn
gebaseerd op de ervaringen van de kennisgroep in de afgelopen jaren met de
beoordeling van pensioenregelingen. Die ervaringen hebben geleid tot een aantal
standpunten dat zich op dit moment in het stadium van omzetting naar
beleidsregels bevindt. Ik heb evenwel gemeend niet te moeten wachten tot de
definitieve vaststelling van die regels. De reden hiervoor is dat de praktijk
op korte termijn behoefte heeft aan een handreiking die rechtszekerheid biedt.
Een pensioenregeling die gelijk is aan één van de modellen is in ieder geval
naar de huidige inzichten en volgens de huidige wetgeving en jurisprudentie een
pensioenregeling in de zin van de Wet LB.
De modellen zijn als bijlage bij
dit besluit gevoegd. De Belastingdienst zal de modellen ook publiceren op
www.belastingdienst.nl.
Mochten de modellen op grond van
gewijzigde beleidsinzichten worden gewijzigd ten nadele van belanghebbenden,
dan zullen deze wijzigingen slechts voor de toekomst en na een overgangsperiode
kunnen gelden. In geval van een wijziging van de wettelijke regels zullen de
modellen worden aangepast met ingang van de datum van inwerkingtreding van de
wetswijziging, behoudens in geval van een wetswijziging met terugwerkende
kracht. De wijzigingen zullen worden gepubliceerd.
Vier modellen
De vier modellen zijn de volgende:
- Bijlage 1.
Modelpensioenovereenkomst eindloon 60 jaar, versie 5 december 2002,
kenmerk: 02-098.
Dit is een model voor een pensioenregeling op eindloonbasis met een
pensioendatum van 60 jaar. De overeenkomst geeft ook recht op opbouw van
pensioen over incidentele beloningen via het middelloonstelsel.
- Bijlage 2. Modelpensioenovereenkomst
middelloon 60 jaar, versie 5 december 2002, kenmerk 02-099. Dit model gaat
eveneens uit van een pensioendatum van 60 jaar, maar de opbouw geschiedt
volledig via het middelloonstelsel.
- Bijlage 3.
Modelpensioenovereenkomst eindloon 65 jaar, versie 5 december 2002,
kenmerk: 02-101.
Het voornaamste verschil met model 1 is – naast de andere pensioendatum –
gelegen in de afwezigheid van een overbruggingspensioen.
- Bijlage 4.
Modelpensioenovereenkomst middelloon 65 jaar, versie 5 december 2002,
kenmerk: 02-102. Ook hier is – maar dan ten opzichte van model 2 – sprake van
een andere pensioendatum en van afwezigheid van een overbruggingspensioen.
Beschikking niet nodig
Indien de BV en de digra besluiten
om één van deze modellen ongewijzigd te hanteren, is inzending aan de
Belastingdienst voor een beschikking in de zin van artikel 19c Wet LB niet
nodig. Onder wijzigingen versta ik in dit verband uiteraard niet de invulling
van variabele gegevens (namen, data en dergelijke).
Inzending ongewijzigd model
Indien toch een beschikking
gewenst is, is het in het belang van de BV en de digra en in het belang van de
Belastingdienst dat die snel kan worden afgegeven. De toetsing door de
Belastingdienst zal in dat geval globaal zijn en vooral zijn gericht op de
juistheid van de variabele gegevens. Voor een vlotte afwerking is het
noodzakelijk dat in de begeleidende brief bij de regeling wordt vermeld dat de
regeling (behoudens die variabele gegevens) gelijk is aan één van de
modelregelingen en aan welke (kenmerk). Ik wijs in dit verband ook op de eerste
volzin van de slotbepaling van elk model. In die volzin verklaren de BV en de
digra dat de regeling gelijk is aan het model met het desbetreffende kenmerk.
De Belastingdienst kan ervan uitgaan dat een ter beoordeling ingezonden
regeling volledig overeenstemt met het model indien deze volzin inclusief
kenmerk in de slotbepaling is opgenomen. Omgekeerd betekent dit dat de volzin
niet mag worden gebruikt indien een regeling wordt ingezonden die op één of
meer punten is gewijzigd. Indien dit toch geschiedt, kunnen belanghebbenden in
rechte geen beroep doen op een eventuele afgegeven beschikking van de
Belastingdienst. Zij hebben dan immers onjuiste informatie verstrekt.
Inzending gewijzigd model
Als de BV en de digra wijzigingen
wensen aan te brengen in de modelregeling dienen zij iedere schijn te vermijden
dat het om een ongewijzigde modelregeling gaat. Dat kan door de eerste volzin
van de slotbepaling uit de regeling te verwijderen en elke andere kenmerkvermelding
uit de regeling te schrappen. Uiteraard kan in een begeleidende brief wel het
kenmerk van één van de modellen worden vermeld tezamen met een overzicht van de
in dat model aangebrachte wijzigingen en een toelichting daarop. Op deze wijze
kan de behandelaar van de Belastingdienst zich snel een oordeel vormen over de
aard van de wijzigingen.
Voorbehoud
De modellen zijn uitsluitend
bestemd voor de loonheffing. Aan de fiscale aanvaardbaarheid van deze modellen
voor de loonheffing kan derhalve geen vertrouwen worden ontleend voor de
heffing van andere belastingen. Deze aanvaardbaarheid kan dus ook met name geen
argument vormen bij de beantwoording van de vraag of de uitvoering van een aan
één van de modellen gelijke pensioenregeling kan leiden tot een winstuitdeling
of een onzakelijke last in de inkomstenbelasting of de vennootschapsbelasting.
Zie voor een uitgebreide behandeling van laatstgenoemde aspecten het besluit
van 31 oktober 2001, nr. CPP2001/2188M.
Toekomstige wetswijzigingen
De modellen
zijn opgesteld naar de op dit moment geldende wettelijke regels. Mochten in de
toekomst aanpassingen van deze wettelijke regels van kracht worden, dan zullen
de modellen uiteraard worden aangepast zoals hiervoor al is aangegeven. Ondanks
deze mogelijkheid van wijzigingen is het in situaties waarin
inhoudingsplichtigen zekerheid wensen of hun pensioenregeling voldoet aan de
huidige regels niettemin van belang, dat zij het verzoek om een beschikking
ruim voor 1 juni 2004 inzenden aan de bevoegde inspecteur en derhalve niet
afwachten of mogelijk nog wijzigingen van de op dit moment geldende regels van
kracht worden.
Bijlage 1 bij besluit CPP2003-1500M
Modelpensioenovereenkomst
Belastingdienst
Digra, eigen beheer, eindloon,
60 jaar
Versie 5 december 2002
Kenmerk 02-098
Pensioenovereenkomst voor digra
met pensioen in eigen beheer
De ondergetekenden:
1. …………… (naam) BV, fiscaal nummer
………………………, gevestigd te …………………. (vestigingsplaats), hierna te noemen “werkgever”,
hierbij vertegenwoordigd door haar bestuurder, de heer/mevrouw …………….(naam);
en
2. de heer/mevrouw …………………..(naam),
SoFinummer ………………., geboren in ……………. (geboorteplaats), op .. ……………
19..(geboortedatum), wonende te ………………….(woonplaats), hierna te noemen “werknemer”,
verklaren dat zij, in aanvulling
op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, onder de hierna genoemde
voorwaarden een pensioenovereenkomst hebben gesloten.
Artikel 1 Definities
a.
Pensioendatum: de eerste dag van de maand waarin werknemer de 60-jarige
leeftijd bereikt (1 …………… ….) (datum).
b. Partner:
- de persoon waarmee werknemer
is gehuwd (echtgenoot);
- de persoon waarmee werknemer
een geregistreerd partnerschap als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek heeft
gesloten (geregistreerde partner);
- de ongehuwde persoon, niet
zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste graad, met wie werknemer duurzaam
een gezamenlijke huishouding voert.
c. Kind: het eigen kind of
pleegkind van werknemer dat de leeftijd van 30 jaar nog niet heeft bereikt.
d. WAZ: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering
zelfstandigen.
e. Franchise: 100/70 van de
uitkeringen voor een ongehuwde persoon als bedoeld in artikel 9, eerste lid,
onderdeel a, en vijfde lid, onderdeel a, van de Algemene
Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantie-uitkering.
f. AOW: Algemene
ouderdomswet.
g. ANW: Algemene
nabestaandenwet.
h. PSW: Pensioen- en
spaarfondsenwet.
i. Wet LB: Wet
op de loonbelasting 1964.
j. UBLB: Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965.
Artikel 2 Pensioenaanspraken
a. Ouderdomspensioen
Werknemer heeft aanspraak op een
levenslang ouderdomspensioen dat ingaat op pensioendatum.
b. Nabestaandenpensioen
Werknemer heeft ten behoeve van
zijn partner aanspraak op een nabestaandenpensioen dat ingaat direct na het
overlijden van werknemer. Er bestaat slechts aanspraak op nabestaandenpensioen
indien er tijdens de dienstbetrekking met werkgever daadwerkelijk een persoon
is die voldoet aan de in artikel 1, onderdeel b, opgenomen omschrijving
van een partner.
Het nabestaandenpensioen wordt uitgekeerd
tot de datum van overlijden van de partner.
c. Wezenpensioen
Werknemer heeft ten behoeve van
ieder van zijn kinderen aanspraak op een wezenpensioen dat ingaat direct na het
overlijden van werknemer. Er bestaat slechts aanspraak op wezenpensioen voor
tijdens de dienstbetrekking met werkgever daadwerkelijk aanwezige kinderen die
voldoen aan de in artikel 1, onderdeel c, opgenomen omschrijving van een
kind.
Het wezenpensioen eindigt op de 30ste
verjaardag van het kind of bij eerder overlijden van het kind.
d. Tijdelijk ouderdomspensioen (overbruggingspensioen)
Werknemer heeft aanspraak op een
tijdelijk ouderdomspensioen dat ingaat op pensioendatum en dat eindigt in de
maand voorafgaand aan de maand waarin werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt
of bij eerder overlijden van werknemer.
e. Nabestaandenoverbruggingspensioen
Werknemer heeft ten behoeve van
zijn partner aanspraak op een nabestaandenoverbruggingspensioen dat ingaat
direct na het overlijden van werknemer en dat eindigt in de maand voorafgaand aan
de maand waarin de partner de 65-jarige leeftijd bereikt of bij eerder
overlijden van de partner.
f. Voortgezette pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid
Over een periode van
arbeidsongeschiktheid wordt de pensioenopbouw voortgezet, mits werknemer in die
periode een inkomensvervangende, loongerelateerde uitkering ontvangt. Voor de
mate van arbeidsongeschiktheid wordt aangesloten bij het voor de WAZ
vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage. Bij de voortgezette
pensioenopbouw wordt uitgegaan van het vastgestelde
arbeidsongeschiktheidspercentage en het maandloon dat van toepassing is op het
moment dat werknemer arbeidsongeschikt wordt. Bij wijzigingen in de mate van
arbeidsongeschiktheid wordt de omvang van de voortgezette pensioenopbouw naar
rato aangepast.
De voortgezette pensioenopbouw bij
arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd op de feitelijke ingangsdatum van het
ouderdomspensioen, maar uiterlijk op de in artikel 1, onderdeel a,
vastgestelde pensioendatum.
g. Arbeidsongeschiktheidspensioen
Indien werknemer langer dan een
jaar arbeidsongeschikt is en in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de
WAZ, heeft werknemer aanspraak op een arbeidsongeschiktheidspensioen. Bij
wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid wordt de omvang van het arbeidsongeschiktheidspensioen
naar rato aangepast.
Het arbeidsongeschiktheidspensioen
wordt uitgekeerd tot de feitelijke ingangsdatum van het ouderdomspensioen, maar
uiterlijk tot de in artikel 1, onderdeel a, vastgestelde pensioendatum.
Artikel 3 Pensioengrondslag
Voor de opbouw van de
pensioenaanspraken wordt uitgegaan van de pensioengrondslag. De
pensioengrondslag wordt vastgesteld op de ingangsdatum van deze overeenkomst en
daarna per 1 januari van elk kalenderjaar. Bij het vaststellen van de
pensioengrondslag wordt geen rekening gehouden met loonbestanddelen in natura.
De pensioengrondslag is
samengesteld uit de basispensioengrondslag en de variabele
pensioengrondslag.
a. Basispensioengrondslag
De basispensioengrondslag is
gelijk aan het pensioengevend loon van werknemer verminderd met de franchise.
Onder pensioengevend loon wordt verstaan 12 maal het vaste maandloon zoals van
toepassing op het moment dat de pensioengrondslag wordt vastgesteld,
vermeerderd met vakantietoeslag en het schriftelijk met werkgever
overeengekomen gegarandeerde tantième.
Loonstijgingen gedurende de vijf
jaren voorafgaande aan pensioendatum worden bij het vaststellen van de
basispensioengrondslag in aanmerking genomen tot ten hoogste 2 percent boven de
gemiddelde loonindex voor de CAO-lonen per maand, inclusief bijzondere
beloningen, zoals berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek met dien
verstande dat in elk geval in aanmerking komen loonstijgingen als gevolg van
gangbare functiewijzigingen of gangbare leeftijdsperiodieken.
Bij verlaging van het
pensioengevend loon in de periode van 10 jaar direct voorafgaand aan de in de
pensioenregeling vastgestelde pensioendatum als gevolg van het vervullen van
een lager gekwalificeerde functie, of in geval van het vervullen van een
deeltijdfunctie van niet minder dan 50% van een voltijdfunctie, wordt de opbouw
van het pensioen voortgezet over het eerder genoten hogere pensioengevend loon.
Verlagingen van het pensioengevend
loon hebben geen gevolgen voor de reeds opgebouwde pensioenrechten.
b. Variabele pensioengrondslag
De variabele pensioengrondslag
bestaat uit de variabele loonbestanddelen die niet tot de
basispensioengrondslag worden gerekend, zoals bijvoorbeeld een variabel
tantième, provisie en toeslagen. Indien de basispensioengrondslag negatief is,
wordt het niet verrekende gedeelte van de franchise in mindering gebracht op de
variabele pensioengrondslag.
Artikel 4 Dienstjaren
Als perioden die meetellen als
dienstjaren dan wel als diensttijd worden in aanmerking genomen:
a.
de periode gedurende welke de dienstbetrekking heeft geduurd, daaronder
begrepen perioden van - al dan niet in deeltijd -:
1. ouderschapsverlof als bedoeld in
artikel 644 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
2. sabbatsverlof krachtens een schriftelijk
vastgelegde regeling van werkgever gedurende ten hoogste twaalf maanden;
3. studieverlof voor cursussen, voor
opleidingen of studie voor een beroep, voor het op peil houden van de vakkennis
en voor cursussen, opleidingen of studie die door werkgever worden
gefinancierd;
4. verlof als bedoeld in artikel 7:1 en
volgende van de Wet arbeid en zorg gedurende ten hoogste achttien maanden;
met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in
deeltijd de aldus in aanmerking te nemen periode wordt verminderd
overeenkomstig de deeltijdfactor.
b.
perioden gedurende welke werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een
met werkgever verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de
Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd,
voorzover hij/zij bij dat verbonden lichaam niet heeft deelgenomen aan een
pensioenregeling;
c.
perioden gedurende welke, in aansluiting op de in de onderdelen a en b
bedoelde perioden, na onvrijwillig ontslag inkomensvervangende, loongerelateerde
uitkeringen worden ontvangen;
d.
dienstjaren ten gevolge van waardeoverdracht van pensioenkapitaal, als bedoeld
in de artikelen 32, vierde lid, 32a of 32b van de PSW, naar de huidige
werkgever of de pensioenuitvoerder van de huidige werkgever;
e.
perioden waarin werknemer een tot zijn huishouden behorend kind heeft verzorgd
dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, met dien verstande dat de
perioden waarin de kinderen die werknemer heeft verzorgd de leeftijd van zes
jaar hebben bereikt, meetellen voor de helft. Bij dienstbetrekkingen in
deeltijd wordt de aldus in aanmerking te nemen periode verminderd
overeenkomstig de deeltijdfactor.
Artikel 5 Omvang van de pensioenen
De hierna omschreven omvang van de
pensioenen is uitsluitend van toepassing indien werknemer tot pensioendatum
onafgebroken in dienst van werkgever is geweest dan wel de pensioenopbouw
onafgebroken tot pensioendatum heeft voortgezet overeenkomstig de mogelijkheden
die deze overeenkomst daartoe biedt. Indien werknemer is overleden voor de
pensioendatum geldt de omschreven omvang van het nabestaandenpensioen of
wezenpensioen slechts indien werknemer tot het moment van overlijden in dienst
van werkgever is geweest. De pensioenen worden tijdsevenredig opgebouwd.
Indien het overeengekomen aantal
arbeidsuren per week lager is dan het bij werkgever voor een volledig
dienstverband gebruikelijke aantal arbeidsuren, wordt het pensioen naar
evenredigheid opgebouwd.
De in deze
regeling voor het ouderdomspensioen opgenomen maxima moeten worden opgevat
inclusief per dienstjaar 1/35 deel van de AOW-uitkering die voor het bepalen
van de franchise in aanmerking is genomen. Voor het nabestaandenpensioen en
wezenpensioen wordt rekening gehouden met respectievelijk 70% en 14% (voor een
volle wees: 28%) van dit bedrag per dienstjaar.
a. Omvang van het ouderdomspensioen
Over de laatst vastgestelde
basispensioengrondslag bouwt werknemer op basis van het eindloonstelsel een
ouderdomspensioen op ter grootte van: het aantal dienstjaren dat op basis van
de artikelen 4, 16 en 17 voor de pensioenopbouw in aanmerking kan worden
genomen vermenigvuldigd met 2%. Over de in een jaar genoten variabele
pensioengrondslag wordt op basis van het middelloonstelsel 2,25%
ouderdomspensioen opgebouwd.
Het jaarlijks uit te keren
ouderdomspensioen is gelijk aan het over de basispensioengrondslag opgebouwde
ouderdomspensioen vermeerderd met het over de variabele pensioengrondslagen
opgebouwde ouderdomspensioen.
Het ouderdomspensioen bedraagt
maximaal 100% van het pensioengevend loon.
b. Omvang van het nabestaandenpensioen
Het nabestaandenpensioen bedraagt
70% van het ouderdomspensioen. Indien werknemer overlijdt voor de pensioendatum
wordt voor het nabestaandenpensioen uitgegaan van het ouderdomspensioen dat
opgebouwd had kunnen worden bij een ongewijzigde voortzetting van de
dienstbetrekking tot pensioendatum en het pensioengevend loon dat werknemer
binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen
bereiken.
Het nabestaandenpensioen bedraagt
maximaal 70% van het pensioengevend loon.
De rechten op nabestaandenpensioen
worden verminderd met de op basis van artikel 11 aan de gewezen partner
toekomende premievrije aanspraken op nabestaandenpensioen.
c. Omvang van het wezenpensioen
Het wezenpensioen bedraagt voor
ieder kind 14% van het ouderdomspensioen. Na het overlijden van beide ouders
van het kind wordt het wezenpensioen verdubbeld.
Indien werknemer overlijdt voor
pensioendatum wordt voor het wezenpensioen uitgegaan van het ouderdomspensioen
dat opgebouwd had kunnen worden bij een ongewijzigde voortzetting van de
dienstbetrekking tot de pensioendatum en het pensioengevend loon dat werknemer
binnen de vastgestelde loopbaanontwikkeling in zijn functie zou hebben kunnen
bereiken.
Het wezenpensioen bedraagt
maximaal 14% (voor een volle wees: 28%) van het pensioengevend loon.
d. Omvang van het tijdelijk ouderdomspensioen
Het tijdelijk ouderdomspensioen
bestaat uit het bij de opbouw van het ouderdomspensioen ingebouwde AOW-bedrag,
verhoogd met een premiecompensatie. Deze premiecompensatie is gelijk aan het
verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over het
ouderdomspensioen voor en na de 65-jarige leeftijd. De premiecompensatie zal
worden gebruteerd indien en voorzover het netto pensioeninkomen van werknemer
vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd lager is dan na de 65-jarige
leeftijd.
Het tijdelijk ouderdomspensioen
wordt direct voorafgaand aan de pensioendatum opgebouwd. Over ieder op basis
van artikel 4, artikel 16, of artikel 17 in aanmerking te nemen dienstjaar
wordt een tijdsevenredig gedeelte van het tijdelijk ouderdomspensioen
opgebouwd, met dien verstande dat het opbouwpercentage per dienstjaar ten
hoogste 10% bedraagt.
e. Omvang van het nabestaandenoverbruggingspensioen
Het
nabestaandenoverbruggingspensioen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van 8/7
maal de nominale uitkering ingevolge de ANW, vermeerderd met de
vakantie-uitkering, verhoogd met premiecompensatie. De premiecompensatie is
gelijk aan het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekeringen over
het nabestaandenpensioen voor en na de 65-jarige leeftijd. De premiecompensatie
zal worden gebruteerd indien en voorzover het netto pensioeninkomen van de
partner vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd lager is dan na de
65-jarige leeftijd.
f. Omvang van het arbeidsongeschiktheidspensioen
Het arbeidsongeschiktheidspensioen
per jaar bedraagt bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van:
-
80% of meer
|
: 100% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
|
-
65%-80%
|
: 72,5% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
|
-
55%-65%
|
: 60% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
|
-
45%-55%
|
: 50% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
|
-
35%-45%
|
: 40% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
|
-
25%-35%
|
: 30% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen;
|
-
15%-25%
|
: 20% van de grondslag
voor het arbeidsongeschiktheidspensioen.
|
De grondslag voor het
arbeidsongeschiktheidspensioen is gelijk aan het 12 maal het vaste
maandloon dat van toepassing is op het moment dat werknemer arbeidsongeschikt
wordt, verhoogd met 8% vakantie-uitkering.
De door werknemer uit hoofde van
de WAZ en andere arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen te ontvangen uitkeringen
worden in mindering gebracht op het arbeidsongeschiktheidspensioen.
Gedurende het eerste jaar van de
arbeidsongeschiktheid worden de te ontvangen uitkeringen aangevuld tot 100% van
het vaste maandloon op het moment dat werknemer arbeidsongeschikt wordt.
Artikel 6 Uitkering van de pensioenen
De pensioenen worden in gelijke
maandelijkse termijnen bij achterafbetaling uitgekeerd.
Artikel 7 Indexering van de pensioenen
De pensioenen zullen na ingang zoveel
mogelijk waarde- of welvaartsvast worden gehouden. Voor het indexeren van de
pensioenen zal worden uitgegaan van een door het Centraal Bureau voor de
Statistiek periodiek gepubliceerd indexcijfer. Uiterlijk op de ingangsdatum van
het pensioen zal door werkgever worden beslist welk indexcijfer voor de
uitkeringsperiode bepalend zal zijn voor het indexeren van de pensioenen.
Voorzover dit het gevolg is van de
indexering mogen het ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en wezenpensioen
meer bedragen dan respectievelijk 100%, 70% en 14% (voor een volle wees: 28%)
van het pensioengevend loon.
Artikel 8 Inbouw elders verzekerde pensioenen
De door werknemer tijdens de voor
de pensioenopbouw in aanmerking te nemen dienstjaren elders (bijvoorbeeld in
verplicht gestelde bedrijfs- of beroepspensioenregelingen) opgebouwde
pensioenen worden in mindering gebracht op de uit hoofde van deze
pensioenovereenkomst opgebouwde pensioenen.
Artikel 9 Beëindiging van de dienstbetrekking voor pensioendatum
a. Indien de pensioenopbouw
anders dan door overlijden vóór pensioendatum wordt stopgezet, verkrijgt
werknemer een premievrije aanspraak op evenredig ouderdomspensioen en tijdelijk
ouderdomspensioen als bepaald in artikel 8 van de PSW. Werknemer zal tenminste
een tijdsevenredige aanspraak op ouderdomspensioen en tijdelijk
ouderdomspensioen ontvangen.
b. De partner van werknemer ontvangt
een premievrije aanspraak op nabestaandenpensioen, waarvan de hoogte door de
uitvoerder van de regeling naar redelijkheid zal worden bepaald.
Artikel 10 Waardeoverdracht
a. Indien werknemer na
het beëindigen van de dienstbetrekking een nieuwe dienstbetrekking aangaat bij
een andere werkgever, heeft werknemer het recht om de waarde van de bij
werkgever opgebouwde pensioenaanspraken over te laten dragen naar de
pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever. Werknemer zal hiertoe binnen twee maanden na deelname aan de
pensioenregeling van de nieuwe we
Voor meer informatie over premievrij pensioen adviseren wij u de site:
veel pensioen items besproken te bezoeken.
premievrij pensioen nieuws
Gewezen deelnemer
Gewezen deelnemer
Iemand die deelnemer aan een pensioenregeling is geweest (en dat dus niet meer is) maar wel een premievrije aanspraak heeft op een ouderdomspensioen.
Meer verzekeringnieuws: een nieuwe manier om de voordeligste verzekeraar voor u te vinden
pensioen nieuws:
Pensioenfondsen treden samen op bij Ahold
Uitgegeven: 24 november 2003 13:15
ZAANDAM - De pensioenfondsen ABP en PGGM voeren woensdag in
Amsterdam bij de aandeelhoudersvergadering van Ahold gezamenlijk
het woord. Tijdens die vergadering geeft het supermarktconcern een
nadere uitleg over het bonuspakket van topman A. Moberg.
"We hebben besloten om de woordvoering samen te doen", aldus
een woorvoerder van het ABP maandag. "We willen actief de dialoog
aangaan." De pensioenfondsen vinden dat de beloningscriteria aan
de eisen van commissie-Tabaksblat voor goed bestuur moeten voldoen.
Die commissie onder leiding van de oud-topman van Unilever
presenteert haar definitieve aanbevelingen 9 december.
De woordvoerder van de pensioenfondsen wil niet vooruitlopen op
het debat van woensdag. "We weten niet hoe het salarispakket eruit
ziet. Dat horen we woensdag. We zijn vooraf niet betrokken geweest
bij de beloning van de topman."
Het beloningspakket van Moberg ligt voortdurend onder vuur,
sinds het salaris begin september openbaar werd. Onder grote druk
van de buitenwacht versoberde de Ahold-topman het pakket al vrij
snel. Vervolgens dreigde de VEB met een kort geding als Ahold de
prestatiecriteria waaraan bonussen zijn verbonden, niet tijdens de
komende aandeelhoudersvergadering bekend zou maken.

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 
Terug naar bizhat pensioen